Veertien is onze jongste, en ze zit in de derde klas van het gymnasium. Sinds dit schooljaar vertikt ze het om haar huiswerk te doen. Als na de herfstvakantie de eerste onvoldoendes vallen, kijken mijn man en ik elkaar aan. Wat gaan we doen? We besluiten het op zijn beloop te laten en zijn benieuwd wanneer de wal het schip keert. Volgens de boekjes moet je over slapen, eten en zindelijkheid geen strijd aangaan, die verlies je als ouders. Dat geldt denk ik ook voor leren. Je kunt wel zeggen ‘je moet’, maar als ze zelf hun hersenen niet ‘aanzetten’ gebeurt er niks.

De jongste is zich ondertussen van geen kwaad bewust en volop op ontdekkingstocht. Ze krijgt haar eerste vriendje, er vormt zich een hechte vriendinnenclub, ze tart onze grenzen en is daarmee een leeftijdsadequate puber. Het leven is even een stuk belangrijker dan school. De onvoldoendes stapelen zich op. Met het kerstrapport in zicht vragen we haar hoe ze zelf denkt dat ze ervoor staat. ‘Een paar onvoldoendes is heus zo erg niet, die haal ik later wel weer op’, zegt ze nonchalant. ‘En in de kerstvakantie kan ik toch ook nog werken voor de toetsweek die daarna komt? Wil jij me helpen met wiskunde papa?’ Trots kijken we elkaar aan. Wat goed dat we op onze handen zijn blijven zitten, het komt vanzelf goed, zie je wel?

In de kerstvakantie logeert ze bij vriendinnen, moet ze dringend shoppen en vooral ook veel en lang uitslapen, series kijken en chillen. ‘Hallo, ik heb toch ook een leven en ik mag toch wel eens een keer even niks doen en uitrusten?’, zegt ze verontwaardigd als we haar aanspreken. ‘Uitrusten? Waarvan in vredesnaam?’, wil ik haar toebijten. Maar ik slik het in, de ruzies tussen haar en mij zijn talrijk, deze hoeft er niet ook nog bij. Het wordt steeds moeilijker om niet in te grijpen. Doen we er nog steeds goed aan om de verantwoordelijkheid bij haar te laten? Moeten we haar niet dwingen, dreigen met sancties, beloningen verzinnen of misschien geld uittrekken voor een huiswerkinstituut? We besluiten ons beleid vol te houden tot februari. Met een beetje goede wil lukt het haar dan nog wel om de boel weer bij te werken, ze is er immers slim genoeg voor. School heeft ons bovendien niet uitgenodigd voor een gesprek naar aanleiding van haar rapport, dus de mensen daar hebben er blijkbaar ook nog vertrouwen in.

In januari krijgen we een mailtje van de mentor. Of we een afspraak willen maken. Dat had eigenlijk al in december moeten gebeuren, maar het was er om een of andere reden doorheen geglipt, waarvoor excuses. Oeps. Misschien had ik even moeten checken of we inderdaad wel op één lijn zitten? Straks vinden ze ons slappe, onbetrokken ouders. Ze staat inmiddels zes onvoldoendes… Ons stoere ‘op de handen blijven zitten’-beleid was misschien toch niet zo’n goed idee? Onwillig toont onze dochter berouw in het gesprek op school. Ze zegt een planning te maken en krijgt – met terugwerkende kracht – genereus uitstel voor het inleveren van een stapel niet ingeleverde opdrachten. De mentor wil wekelijks een update over de voortgang en dringt erop aan dat ze om hulp vraagt als dat nodig is. ‘Ja ja’, bromt het kind, allang opgelucht dat het met een sisser afloopt.

Precies één week houdt ze zich aan haar eigen planning. Dan taant de motivatie om het buitenschoolse leven te weerstaan. Die ene vriendin heeft haar echt nodig, dat móet nu voor. En dat feestje stond al heel lang gepland, dat kan echt niet afgezegd. Trouwens, niemand werkt zo idioot hard voor school dus waarom zou zij dat moeten doen? We zijn in no time terug bij af. In maart staat ze negen dikke onvoldoendes. Hoewel het moeilijk is om te voelen, geloven we met ons hoofd nog steeds dat we het goede beleid voeren. Tijd voor een confronterend gesprek.

‘Zeg meisje, heb je een plan? Het schooljaar vordert en het lijkt erop dat je die onvoldoendes niet meer gaat wegwerken. Wil je blijven zitten? Ga je afstromen naar de havo? Heb je daarover nagedacht?’ Een grom en een grauw krijgen we aanvankelijk. Dan, na een korte stilte: ‘Ik wil eigenlijk wel over. Kan dat ook nog, denk je?’ Plots vloeien er tranen. ‘Ik wil mijn vriendinnen niet missen. Ik vind dat leren stom, maar ik moet er niet aan denken om in een andere klas te zitten zonder hen.’ ‘Dat is ook een motivatie. Als je wilt overgaan, dan moet je aan de bak. Dan heb je drie maanden om het hele schooljaar te doen. We willen je daar met alle liefde bij helpen. Maar we gaan géén politie spelen en jou er aan de haren bijslepen. Je moet het echt zelf willen.’ ‘Maar denk je dat het nog kan?’, vraagt ze kleintjes. ‘Als jij dat wil, dan lukt dat jou’, zeggen we een tikje overmoedig. Ze poetst haar tranen weg en recht haar rug. ‘Oké’, zegt ze ‘ik ga zorgen voor een wonder.’ Mijn handen vliegen in de lucht. Eindelijk mogen ze weer wapperen. Ik ben nog nooit zó opgelucht geweest. We zijn er nog lang niet, maar eindelijk mag ik weer wat doen.

Geschreven voor de rubriek Opgetekend van het vaktijdschrift Ouderschapskennis.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *