Op het schoolplein is een oploopje: een kluitje moeders in verhitte discussie. ‘Het kan zo niet langer, en als de directeur niks doet moeten we…’, vang ik op als ik gehaast langsloop om mijn kind (bijna te laat, sorry juf) naar de deur te brengen. Het kluitje is al weg als ik terugloop naar mijn fiets. Op de parkeerplaats staan twee moeders na te praten. Eentje ken ik. Ik kijk haar vragend aan, en ze barsten meteen los met hun verhaal. Het gaat om groep 3, daar ken ik bijna niemand – op een paar broertjes- en zusjes-van na. ‘Het is toch verschrikkelijk: één zo’n meisje dat de hele klas terroriseert. Juf zit inmiddels overspannen thuis en al die invallers doen er verder niks aan. Ik krijg mijn kind bijna niet meer naar school, dat gaat toch te ver?!’ Dat zijn veel arbitraire causale verbanden op een hoop, maar ik weet dat ik geen vrienden maak als ik daar vraagtekens bij plaats.

‘Hebben jullie al met school gepraat?’ vraag ik voorzichtig in de hulpverlenersstand.
‘Met school gepraat, man, een hele ouderavond hebben we eraan gewijd! Het praten is nu wel gedaan, hoor. Er gebeurt gewoon hélemaal niks!’
‘Ik ken de klas niet en dat kind ook niet, maar het zorgt voor een hoop onrust zo te zien. Kun je een voorbeeld geven van wat er gebeurt?’
‘Dat kind kan níet op haar plaats blijven zitten. Ze rent de hele klas door bij het kringgesprek, en laatst bij het knutselen knipte ze met een schaar zo hop in de hand van mijn dochter. Levens-gevaarlijk! De volgende keer steekt ze met een prikpen iemand een oog uit. Zo’n kind kan niet in de klas blijven, echt niet. Maar ja, er is maar één groep 3, hè, en ze willen d’r niet terugzetten naar groep 2. Zelfs niet nu de juf overspannen thuis zit.’
‘Waren de ouders van dat meisje op de ouderavond?’
‘Nou en of, en die kregen me een partij bagger over zich uitgestort die avond! Ja, en toen vertelden ze dat ze een autismespectrumstoornis heeft of zoiets, maar dat is nog geen excuus om zo’n kind in de klas te houden, toch?’

‘Ik weet het niet’, zeg ik quasi-aarzelend, ‘Wel goed, denk ik, dat die ouders verteld hebben dat hun dochter een andere gebruiksaanwijzing heeft dan gemiddeld. Vaak is het dan een tijdje zoeken hoe daar mee om te gaan. Oók voor school! De ene leerkracht is er handiger in dan de andere. Mijn ervaring is dat ze hier wel openstaan voor samenwerking met bijvoorbeeld thuisbegeleiding als die er is. Weet je of de ouders hulp krijgen?’
‘Nee dat weet ik allemaal niet, maar ik vind het niet kloppen als één kind zoveel aandacht trekt en dat iedereen daar dan mee bezig moet zijn. Dan moet dat kind maar naar speciaal onderwijs. Daar kunnen wij toch verder niks aan doen! Maar de directeur zegt dat hij het eerst wil proberen en dat alle kinderen een kans moeten krijgen. Klinkt mooi, ja, maar niet als het ten koste van de andere kinderen gaat, toch? Nee, voor ons is het duidelijk: dat kind moet gewoon weg en dan keert de rust terug. Desnoods schakelen we de onderwijsinspectie in.’

Ik schrik en ik slik, zouden de ouders in de klas van mijn oudste- met-autisme er destijds net zo over hebben gedacht? Geen millimeter beweging zit er in. Nul compassie met die ouders en hun kind dat het blijkbaar ontzettend taai heeft op school. Onversneden eigenbelang voert de boventoon. De moeders maken aanstalten om huiswaarts te gaan.

‘Toch is dit de weg’, val ik uit, en ik hoor mijn stem trillen. ‘Dit gaat over inclusie en tolerant zijn voor verschillen, over maatwerk voor wie niet precies in de hokjes past, over ruimte maken. Het is bovendien beleid vanuit den Haag, waar school zich ook naar te voegen heeft. Dit is waar we met zijn allen voor gekozen hebben. Als je dat niet wilt, had je dus anders moeten stemmen.’ Verbijsterd kijken de vrouwen me aan. De heftigheid waarmee ik ze toespreek, valt ze rauw op het dak. Ik draai me om voordat ik nog meer onverstandige dingen zeg.

Dit was misschien niet zo handig, maar o, wat ben ik boos! Boos omdat ik zelf een ouder ben van een kind dat niet volgens de boekjes groot groeit en ik dus honderdduizend keer mezelf en mijn kind moet verdedigen tegen gemakkelijke oordelen van stuurlui aan wal. Boos omdat zulk schoolpleingekonkel de onrust voedt en zelden constructief is. Boos omdat ze met zijn allen tegen één zijn. Het ís ook naar als je kind in een klas zit waar het niet loopt, en natúúrlijk gun je je kind een fijne schooldag, maar het leven is niet rimpelloos eenvoudig. Ook daar moeten we, groot en klein, mee om leren gaan.

Ik trap mezelf op topsnelheid terug naar huis. Daar is de grote boze buitenwereld even ver weg. Maar niet voor lang. Het blijft knagen…

Waar zijn die ouders zo bang voor? ‘Wat de boer niet kent, dat vreet hij niet’ – is dat het? Toch had je vroeger altijd een paar kinderen die achterin de klas mee schoven van de eerste naar de zesde en waarvan iedereen wist dat ze krullenjongen of stenensjouwer zouden worden in plaats van timmerman of metselaar, (en de meisjes ‘geen beroep, huisvrouw’). Dus dat is het niet. De directeur heeft wel het lef om verder te kijken dan zijn neus lang is. Waarschijnlijk zijn het tijdgebonden golfbewegingen. Onder het mom van ‘ruimte geven aan minderbedeelden’ gingen we naar de bossen en kwamen we daar weer van terug. Nu speelt hetzelfde met passend onderwijs waarbij het onmogelijk blijkt om het in te passen zonder iets te veranderen aan het bestaande. Is het dan angst voor het ongewisse, niet weten waar je aan toe bent?

In mijn hoofd galmt één zinnetje na uit de tirade van de moeders: ‘Ik vind het niet kloppen als één kind zoveel aandacht trekt.’ Misschien is dat de sleutel en zijn ze bang dat hun kind niet (genoeg) gezien wordt. Voelen ze zichzelf ook niet gezien? Zit gebrek aan solidariteit wellicht dicht bij angst om tekort te komen? – Even goed over nadenken voordat ik weer uit mijn slof schiet op het schoolplein.

 

Geschreven voor de nieuwsbrief van Samenwerkingsverband Utrecht Primair Onderwijs

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *